Item toegevoegd aan winkelwagentje!!

Naar winkelwagentje

Over het orgel


Op 7 april 2001 werd het gerestaureerde Bätz-orgel in de Janskerk te Mijdrecht opnieuw in gebruik genomen. Het bijna 150 jaar oude instrument onderging in de loop der jaren een aantal wijzigingen, maar bleef desondanks grotendeels gaaf bewaard. In eerste instantie verzorgde de firma Bätz-Witte het onderhoud, maar de overplaatsing van het orgel naar het nieuwe kerkgebouw (1858) werd uitgevoerd door de orgelmakers Flaes & Brünjes. Bij deze gelegenheid vonden kleine herstelwerkzaamheden plaats en werden de frontpijpen opnieuw gepolijst. Meer ingrijpend waren de werkzaamheden die M. Vermeulen in 1915 uitvoerde. Hij verdiepte de orgelkast, verving de registerplaatjes en breidde de dispositie uit. Zo kreeg het Hoofdwerk een Bourdon 16 op een nieuwe pneumatische lade, die ook separaat in het Pedaal bespeelbaar was. Op het Bovenwerk plaatste Vermeulen nog de registers Viool 8, Vox Celeste 8 en Vox Humana 8, eveneens op een afzonderlijke pneumatische lade. Tenslotte was Vermeulen waarschijnlijk verantwoordelijk voor het uitschakelen van het dubbelkoor van de Prestant 8 van het Hoofdwerk. In 1961 nam A. Bik het orgel onder handen. Hij maakte de Bourdon 16 nu als Subbas 16 – Gedekt 8’ in het Pedaal bespeelbaar en voegde aan het Hoofdwerk een Sexquialter toe. Op het Bovenwerk ruimde de Vox Humana 8 het veld voor een Nasard 3. Onder advies van W.R. Talsma restaureerde L. Verschueren tien jaar later de oude sleepladen. Bij die gelegenheid werd het dubbelkoor van de Prestant 8 weer aangesloten.

In 1998 ontvingen de orgelmakers Gebr. Van Vulpen de opdracht voor de thans voltooide restauratie. Als adviseurs traden Aart van Beek en Wim Diepenhorst op. Voor de beide manualen werd de toestand van 1842 als uitgangspunt genomen; alle pneumatische toevoegingen zijn verwijderd. De orgelkast werd hersteld en opnieuw geschilderd door de firma De Jongh (Waardenburg), terwijl de uit 1967 daterende borstwering is vervangen door een nieuwe. Windvoorziening, windladen en pijpwerk zijn zorgvuldig hersteld. Daarnaast besloot men tot de aanleg van een nieuw vrij pedaal. De bijbehorende windlade, mechanieken en koppelingen zijn nieuw gemaakt, evenals het pijpwerk van de Octaaf 8 en de Fagot 16. Voor de Subbas 16 gebruikte men pijpwerk van de voormalige Bourdon 16 (1915) dat aan de nieuwe situatie werd aangepast. Het Pedaal wordt van wind voorzien door de bovenste van de drie spaanbalgen. De beide onderste balgen leveren de wind voor Hoofd- en Bovenwerk.

Omdat de wind van het Bovenwerk zich echter tamelijk onrustig gedroeg is hiervoor nog een (uitschakelbare) schokbalg aangebracht. Tenslotte kreeg het orgel nieuwe registerplaatjes, naar voorbeeld van het Bätz-orgel in de Oude Kerk te Zeist.

De dispositie: Hoofdwerk (Manuaal I, C-f3): Prestant 8 (dubbel vanaf A, C-b1 in het front, vervolg op de lade), Roerfluit 8 (C-H eiken, rest metaal), Octaaf 4, Fluit 4 (gedekt), Quint 3, Octaaf 2, Mixtuur III-VI, Cornet D IV, Trompet 8 (houten steveks en koppen). Bovenwerk (Manuaal II, C-f3): Holpijp 8 (C-H eiken, vervolg metaal), Salicionaal 4, Roerfluit 4, Gemshoorn 2. Pedaal (C-d1): Subbas 16, Octaaf 8, Fagot 16. Koppelingen HW-BW, Ped-HW, Ped-BW, Tremulant voor HW en BW. Winddruk: 69 mm. Wk. Toonhoogte: a1 = 444 Hz. Temperatuur: evenredig zwevend. Bron: Orgelmakerij Gebr. van Vulpen en Wim Diepenhorst.

Bron: http://www.hetorgel.nl/norgel2001-09c.htm